Terug
Gepubliceerd op 30/12/2021

2021_RMW_00047 - Rechtspositieregeling. Wijziging aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden. Wijziging bijlage II: overzicht verloven en afwezigheden. Verhoging eindejaarstoelage. Uitbreiding rouwverlof. Toelage opdrachthouderschap. Fietsleasing. Wijziging evaluatieprocedure. Goedkeuring.

Raad voor Maatschappelijk Welzijn
ma 20/12/2021 - 20:00 Auditorium
Goedgekeurd
Dit besluit handelt over een Rechtspositieregeling (RPR).

Samenstelling

Aanwezig

Kris Ally, voorzitter; Pieter De Crem, voorzitter vast bureau; Patrick Hoste; Herlinde Trenson; Dirk De Smul; Mathias Van de Walle; Kristof De Blaere; Philippe Verleyen; Luc De Meyer, leden vast bureau; Patrick Verwilst; Magda Boone; Mieke Schauvliege; Magda De Baets; Ann Depoortere; Hedeli Sassi; Sofie Vermeersch; Lesley De Neve; Steven Devliegere; Michael Ally; Vic De Jaegher; Paul Beheyt; Mieke Vertriest; Linde Van Wonterghem, raadsleden; Luc Jolie, algemeen directeur; Peter Ponnet, korpschef

Afwezig

Johan Van den Kerchove, lid vast bureau; Marleen Van Wassenhove; Cindy Moerman; Jesse De Meulenaere; Peter Cornelis; Femke Deroo, raadsleden

Secretaris

Luc Jolie, algemeen directeur

Voorzitter

Kris Ally, voorzitter

Stemming op het agendapunt

2021_RMW_00047 - Rechtspositieregeling. Wijziging aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden. Wijziging bijlage II: overzicht verloven en afwezigheden. Verhoging eindejaarstoelage. Uitbreiding rouwverlof. Toelage opdrachthouderschap. Fietsleasing. Wijziging evaluatieprocedure. Goedkeuring.

Aanwezig

Kris Ally, Pieter De Crem, Patrick Hoste, Herlinde Trenson, Dirk De Smul, Mathias Van de Walle, Kristof De Blaere, Philippe Verleyen, Luc De Meyer, Patrick Verwilst, Magda Boone, Mieke Schauvliege, Magda De Baets, Ann Depoortere, Hedeli Sassi, Sofie Vermeersch, Lesley De Neve, Steven Devliegere, Michael Ally, Vic De Jaegher, Paul Beheyt, Mieke Vertriest, Linde Van Wonterghem, Luc Jolie, Peter Ponnet
Stemmen voor 23
Philippe Verleyen, Herlinde Trenson, Paul Beheyt, Magda Boone, Steven Devliegere, Hedeli Sassi, Sofie Vermeersch, Mieke Vertriest, Linde Van Wonterghem, Michael Ally, Magda De Baets, Vic De Jaegher, Luc De Meyer, Lesley De Neve, Ann Depoortere, Pieter De Crem, Dirk De Smul, Patrick Hoste, Patrick Verwilst, Mathias Van de Walle, Kristof De Blaere, Mieke Schauvliege, Kris Ally
Stemmen tegen 0
Onthoudingen 0
Blanco stemmen 0
Ongeldige stemmen 0
2021_RMW_00047 - Rechtspositieregeling. Wijziging aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden. Wijziging bijlage II: overzicht verloven en afwezigheden. Verhoging eindejaarstoelage. Uitbreiding rouwverlof. Toelage opdrachthouderschap. Fietsleasing. Wijziging evaluatieprocedure. Goedkeuring. 2021_RMW_00047 - Rechtspositieregeling. Wijziging aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden. Wijziging bijlage II: overzicht verloven en afwezigheden. Verhoging eindejaarstoelage. Uitbreiding rouwverlof. Toelage opdrachthouderschap. Fietsleasing. Wijziging evaluatieprocedure. Goedkeuring.

Motivering

Motivering

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en latere wijzigingen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en latere wijzigingen;

Gelet op artikel 151 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en latere wijzigingen;

Gelet op artikel 10, 12, 13, 17 en 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 behoudende de maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 en tot wijziging van de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies;

Gelet op de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn van 8 maart 2021 betreffende de goedkeuring van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden;

Gelet op de bespreking betreffende de aanpassing van de rechtspositieregeling door het managementteam op 25 oktober 2021;

Gelet op het verslag van het overleg- en onderhandelingscomité van 10 november 2021;


1. Wijziging bijlage II

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 31 mei 2021 betreffende de wijziging van de bijlage II bij de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden: overzicht van de verloven en de afwezigheden, de administratieve toestanden en de geldelijke en administratieve gevolgen;

Gelet op het advies van het Agentschap Binnenlands Bestuur ontvangen op 27 januari 2021:

  • In toepassing van artikel 187 §1 van het BVR RPR worden ziektekredietdagen toegekend in geval van dienstactiviteit.
  • Volgens art. 170 §3 van het BVR RPR is een statutair personeelslid in dienstactiviteit als hij op dat moment recht op salaris heeft. De raden kunnen ook bepalen dat sommige verloven of afwezigheden gelijkgesteld worden met dienstactiviteit (§5).
  • Als een periode van non-activiteit wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, dan wordt deze periode uiteraard een periode van dienstactiviteit en dus ook een periode die mee in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen bij het ziektekrediet op basis van artikel 187.
  • Jaarlijkse vakantiedagen, feestdagen, profylactisch verlof, bevallingsverlof, vaderschapsverlof, opvangverlof, ziekteverlof, omstandigheidsverlof, dienstvrijstellingen, afwezigheid wegens overmacht geven recht op salaris, worden dus als dienstactiviteit beschouwd en tellen bijgevolg mee voor de opbouw van het ziekteverlof. 
  • Artikel 52 §2 RPR van Aalter bepaalt: de periodes van verlof of afwezigheid die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit worden weergegeven in bijlage III van deze rechtspositieregeling. Volgens deze bijlage worden zowel voltijdse loopbaanonderbreking als deeltijdse loopbaanvermindering beschouwd als dienstactiviteit. Bijgevolg tellen zij volledig mee voor de berekening van het ziektekrediet.

Gelet op het advies van Schaubroeck ontvangen op 2 februari 2021:

Artikel 187 van het BVR RPR G bepaalt:

§1. Het statutaire personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op ziekteverlof volgens een stelsel van ziektekredietdagen. Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald.
De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van eenentwintig werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit. De raad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit eveneens geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen.
Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ziekte-uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt aan een statutair personeelslid onmiddellijk een krediet van drieënzestig dagen toegestaan. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet.
§2. De raad bepaalt de pro-rata berekeningswijze van het toe te kennen ziektekrediet rekening houdend met de periodes van non-activiteit of van disponibiliteit, die niet in aanmerking komen voor de toekenning van ziektekredietdagen.
§3. De raad bepaalt of eventuele ziektekredietdagen, opgebouwd bij een vorige publieke werkgever, in rekening zullen worden gebracht, en bepaalt de wijze waarop dat zal gebeuren.
§4. De raad kan bepalen dat de vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet.
De afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden met een specifieke of deeltijdse werktijdregeling wordt pro rata berekend.

De raad kan overeenkomstig artikel 170 §5 van het BVR RPR bepaalde verloven en afwezigheden gelijkstellen met dienstactiviteit. 

Er wordt ziektekrediet opgebouwd bij de volgende afwezigheden: 

  • jaarlijkse vakantie,
  • feestdagen,
  • bevallingsverlof,
  • profylactisch verlof,
  • opvangverlof,
  • ziekteverlof,
  • omstandigheidsverlof,
  • dienstvrijstelling,
  • afwezigheid wegens overmacht,
  • georganiseerde werkonderbreking (want gelijkgesteld met dienstactiviteit (zie artikel 173 BVR RPR G),
  • politiek verlof van ambtswege (gelijkgesteld met dienstactiviteit in het decreet van 14 maart 2003),
  • facultatief politiek verlof (gelijkgesteld met dienstactiviteit in het decreet van 14 maart 2003),
  • halftijds vervroegde uittreding en vrijwillige vierdagenweek (gelijkgesteld met dienstactiviteit in de artikelen 4 en 10 van de wet van 10 april 1995),
  • onbetaald verlof als gunstmaatregel dat minder dan één maand bedraagt of deeltijds verlof betreft,
  • onbetaald verlof als recht.

Bij de volgende afwezigheden is het afhankelijk van hetgeen voorzien is in de lokale RPR: 

  • disponibiliteit: de raad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen voor de opbouw van het ziektekrediet,
  • verlof voor deeltijdse prestaties: opbouw van het ziektekrediet voor het deel dat men nog komt werken, geen opbouw voor het deel dat men in verlof is, tenzij gelijkgesteld met dienstactiviteit.
  • verlof voor opdracht: bouwt niet op tenzij gelijkgesteld met dienstactiviteit,
  • loopbaanonderbreking / Vlaams Zorgkrediet:
    volledige loopbaanonderbreking: geen opbouw ziektekrediet, tenzij gelijkgesteld met dienstactiviteit;
     gedeeltelijke loopbaanonderbreking: opbouw voor het gedeelte dat men nog komt werken, geen opbouw voor het deel dat men in onderbreking is, tenzij gelijkgesteld met dienstactiviteit.

 Geen opbouw ziektekrediet: 

  • ongewettigde afwezigheid

Overwegende dat de ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van eenentwintig werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit;

Overwegende dat er bij de bepaling van het jaarlijkse ziektekrediet verhoudingsgewijze rekening wordt gehouden met de periodes van non-activiteit en disponibiliteit die geen recht geven op ziektekrediet;

Overwegende dat het statutaire personeelslid zich bij verlof of afwezigheid in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik het recht op een wedde behoudt;

Overwegende dat het statutaire personeelslid zich bij verlof of afwezigheid in de administratieve toestand non-activiteit bevindt, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik geen recht heeft op een wedde, tenzij in de gevallen die anders bepaald zijn;

Overwegende dat de raden, binnen de beperkingen van de bepalingen, zelf aan sommige verloven of afwezigheden een gelijkstelling met dienstactiviteit kunnen toekennen;

Overwegende dat volgens bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden, indien een statutair personeelslid zich bij een afwezigheid voltijdse loopbaanonderbreking in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, men geen recht heeft op een wedde maar wel recht heeft op een volledige toekenning van ziektekredietdagen;

Overwegende dat volgens bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden indien een statutair personeelslid zich bij de afwezigheid deeltijdse loopbaanvermindering in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, men slechts deels recht heeft op een wedde maar wel recht heeft op een volledige toekenning van ziektekredietdagen;

Overwegende dat er in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden geen bepalingen werden opgenomen omtrent het Vlaams Zorgkrediet en het Thematisch verlof; dat het statutaire personeelslid bij deze afwezigheden geen recht of slechts deels recht heeft op een wedde en het volledig of deels in de administratieve toestand non-activiteit is en dus geen recht of slechts deels recht heeft op toekenning van ziektekredietdagen;

Overwegende dat artikel 278 §4 van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden stelt dat het onbetaald verlof als gunstmaatregel niet gelijkgesteld is met dienstactiviteit, tenzij het minder dan een maand bedraagt of deeltijds verlof betreft;

Overwegende dat artikel 283 §11 van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden stelt dat het onbetaald verlof als gunstmaatregel niet gelijkgesteld is met dienstactiviteit, tenzij het minder dan een maand bedraagt of deeltijds verlof betreft;

Overwegende dat bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden stellen dat het onbetaald verlof als gunstmaatregel gelijkgesteld is met dienstactiviteit;

Overwegende dat artikel 278 §4 en bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden elkaar tegenspreken betreffende het onbetaald verlof als gunstmaatregel;

Overwegende dat artikel 283 §11 en bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden elkaar tegenspreken betreffende het onbetaald verlof als gunstmaatregel;

Overwegende dat de huidige omschrijvingen in bijlage II bij de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II bij de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden voor interpretatie vatbaar zijn en een heldere éénduidige communicatie nodig is voor het personeel;

Overwegende dat in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden foutieve artikelnummers werden opgenomen bij verschillende afwezigheden;


2.  Wijziging aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden

Gelet op hoofdstuk 2 van de rechtspositieregeling van de specifieke graden van het OCMW-personeel, goedgekeurd door de raad voor maatschappelijk welzijn op 8 maart 2021 betreffende de algemene regels voor de selectieprocedure;

Gelet op de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn van 12 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de personeelsformatie; 

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 10 mei 2021 betreffende de heropstart van de selectieprocedure voor halftijds maatschappelijk werker niveau B1-B3 in de cel Sociale dienst in het najaar van 2021;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 2 augustus 2021 betreffende het principe om een selectieprocedure maatschappelijk werker B4-B5 op te starten; 

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 4 oktober 2021 betreffende de wijziging van de rechtspositieregeling - hoofddeskundige maatschappelijk werker;

Overwegende dat in de rechtspositieregeling de aanwervingsvoorwaarden zijn opgenomen voor de functie van B4-B5 hoofdmaatschappelijk werker; dat in andere OCMW's de functie van hoofdmaatschappelijk werker een leidinggevende functie is die andere maatschappelijk werkers aanstuurt; dat in het organisatieconcept van het lokaal bestuur gewerkt wordt met zelforganiserende cellen; dat het niet de bedoeling is om leidinggevende functies te voorzien in de cellen; dat hiervoor een functie van hoofddeskundige - maatschappelijk werker zou moeten gecreëerd worden; dat alle verwijzingen naar de term hoofdmaatschappelijk werker geschrapt worden en vervangen worden door de term hoofddeskundige maatschappelijk werker; dat volgende artikels hierbij worden aangepast: 

- artikel 5 °2

- artikel 9 §1

- artikel 10 §2

- artikel 70 §3


3. Verhoging eindejaarstoelage

Gelet op het sectoraal akkoord van 9 juni 2021 tussen de sociale partners van de publieke sector houdende de aanpassing van de koopkrachtmaatregelen uit het VIA6-akkoord, de vervroegde uitkanteling van de publieke socio-culturele sector uit de VIA-akkoorden en de compensatie aan de lokale besturen voor het personeel dat niet onder het VIA6-akkoord valt;

Gelet op de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 25 oktober 2021 betreffende de verhoging van de eindejaarstoelage;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 6 september 2021 betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord personele lokale besturen, uitbreiding van het geboorteverlof, uitbreiding van het rouwverlof en toelage voor opdrachthouderschap;

Overwegende dat geschrapt wordt dat de verhoging van de eindejaarstoelage nooit mag leiden tot een eindejaarstoelage die hoger is dan een twaalfde van het jaarsalaris;

Overwegende dat het variabel gedeelte van de eindejaarstoelage tot 3,6% van het jaarsalaris wordt opgetrokken vanaf het jaar 2021 voor het niet-VIA6 personeel; dat de Vlaamse regering een compensatie aan de lokale besturen uitkeert om de oversijpelingseffecten van het VIA6-akkoord naar het personeel dat onder het toepassingsgebied van de sectorale akkoorden voor het personeel van de lokale en provinciale besturen valt maar geen VIA-personeel is, op te vangen; dat de compensatieregeling recurrent is, dat deze geldt voor 2021 en doorloopt de volgende jaren; dat de compensatie van 2021 30 miljoen euro bedraagt; dat de bedragen jaarlijks worden geïndexeerd; dat de compensatie ongeveer 0,7% van de 1,1% verhoging zal dekken;

Overwegende dat de sociale partners zich engageren om in de loop van de huidige gemeentelijke legislatuur geen bijkomende sectorale akkoorden met koopkrachtmaatregelen voor het personeel van de lokale en provinciale besturen meer af te sluiten;

Overwegende dat de sociale partners zich engageren om vanaf de volgende gemeentelijke legislatuur één sectoraal akkoord met koopkrachtmaatregelen voor het personeel van de lokale besturen af te sluiten dat aanvangt op dezelfde datum als het gemeentelijk meerjarenplan en een looptijd heeft die gelijk loopt met het gemeentelijk meerjarenplan;

Overwegende dat de wijzigingen zo spoedig mogelijk worden doorgegeven aan de weddecentrale Cipal Schaubroeck om de regularisaties uit te voeren;


4. Wijziging rouwverlof

Gelet op de wet van 27 juni 2021 tot uitbreiding van het rouwverlof bij het overlijden van een partner of een kind en tot het flexibiliseren van de opname van het rouwverlof, publicatie Belgisch staatsblad 15 juli 2021, inwerkingtreding vanaf 25 juli 2021;

Gelet op de wet tot uitbreiding van het rouwverlof bij het overlijden van een partner of een kind en tot het flexibiliseren van de opname van het rouwverlof van 15 juli 2021;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 6 september 2021 betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord personele lokale besturen, uitbreiding van het geboorteverlof, uitbreiding van het rouwverlof en toelage voor opdrachthouderschap;

Overwegende dat de wet enkel op de contractuele personeelsleden automatisch van toepassing is; dat op 16 juli 2021 een ontwerpbesluit tot wijziging van de rechtspositiebesluiten voor het gemeente en OCMW-personeel werd geagendeerd op de Vlaamse Regering; dat het ontwerpbesluit op 25 augustus 2021 werd voorgelegd aan het comité C1 ter onderhandeling; dat het definitieve besluit tegen eind 2021 zou gefinaliseerd moeten zijn;

Overwegende dat er wordt voorgesteld om dezelfde bepalingen voor de statutaire personeelsleden te voorzien  met betrekking tot uitbreiding van het geboorteverlof in de vorm van dienstvrijstelling in afwachting van de definitieve goedkeuring van het nieuwe besluit van de Vlaamse regering;

Overwegende dat de volgende bepalingen worden voorgesteld voor de statutaire personeelsleden met betrekking tot uitbreiding van het rouwverlof :

  • bij overlijden van de samenwonende partner of kind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner: 6 werkdagen dienstvrijstelling, die de verantwoordelijke voor het dagelijkse personeelsbeheer toekent na opname van de huidige 4 werkdagen omstandigheidsverlof;
  • bij overlijden van een pleegkind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner in geval van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: 10 werkdagen dienstvrijstelling;
  • bij overlijden van een pleegkind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag;
  • bij overlijden van een pleegvader of pleegmoeder van het statutaire personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: 4 werkdagen. Bij overlijden van een pleegvader of pleegmoeder van het contractuele personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag.

Overwegende dat de regeling van dienstvrijstelling zoals hierboven beschreven komt te vervallen zodra het geplande besluit van de Vlaamse Regering in werking treedt;


5. Wijziging geboorteverlof

Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2008 en 13 april 2011;

Gelet op artikel 151 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en latere wijzigingen;

Gelet op de programmawet van 20 december 2020 betreffende optrekking van het geboorteverlof;

Gelet op het principiële goedkeuring van het voorontwerp van besluit van 29 januari 2021 betreffende de nieuwe regeling van het geboorteverlof voor de statutairen;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 6 september 2021 betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord personele lokale besturen, uitbreiding van het geboorteverlof, uitbreiding van het rouwverlof en toelage voor opdrachthouderschap;

Gelet op het eindverslag nr. 2021/2 houdende de conclusies van de onderhandelingen die op 10 maart 2017 en 17 maart 2021 werden gevoerd in de onderafdeling 'Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap' van de eerste afdeling van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het sectoraal VIA6-akkoord van 30 maart 2021 dat werd afgesloten tussen de Vlaamse regering, de vakbonden en de werkgeversfederaties betreffende de koopkrachtmaatregelen voor de personeelsleden van de publieke sector;

Gelet op de principiële goedkeuring van 4 juni 2021 van de ministerraad betreffende de uitbreiding tot geboorteverlof voor statutaire personeelsleden van de lokale besturen;

Gelet op het sectoraal akkoord van 9 juni 2021 tussen de sociale partners van de publieke sector houdende de aanpassing van de koopkrachtmaatregelen uit het VIA6-akkoord, de vervroegde uitkanteling van de publieke socio-culturele sector uit de VIA-akkoorden en de compensatie aan de lokale besturen voor het personeel dat niet onder het VIA6-akkoord valt;

Gelet op de conceptnota BIS houdende voorstel van aanpak geboorteverlof lokale besturen van de heer Bart Somers, Vlaamse minister van binnenlands bestuur, bestuurszaken, inburgering en gelijke kansen;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 11 januari 2021 betreffende de uitbreiding van het geboorteverlof;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 6 september 2021 betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord personeel lokale besturen, uitbreiding van het geboorteverlof, uitbreiding van het rouwverlof en toelage voor het opdrachthouderschap;

Overwegende dat vanaf 1 januari 2021 het aantal dagen geboorteverlof stapsgewijs wordt opgetrokken naar 20 dagen in 2023;

Overwegende dat het geboorteverlof vanaf 1 januari 2021 15 dagen zal bedragen; dat het geboorteverlof vanaf 1 januari 2023 20 dagen zal bedragen;

Overwegende dat de programmawet van 20 december 2020 rechtstreeks van toepassing is op de contractuele personeelsleden, gezien zij verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst;

Overwegende dat statutaire werknemers niet automatisch onder programmawet van 20 december 2020 vallen; dat een wijziging van de rechtspositieregeling nodig is; dat er wordt voorgesteld om in afwachting van de publicatie in het Belgisch staatsblad dezelfde bepalingen in de RPR op te nemen voor de statutaire personeelsleden als de bepalingen die reeds van toepassing zijn op de contractuele personeelsleden;

Overwegende dat het personeelslid recht heeft op 15 dagen omstandigheidsverlof voor een geboorte vanaf 1 januari 2021; dat voor de eerste 10 dagen een doorbetaling van het salaris gebeurt; dat voor de resterende 5 dagen een uitbetaling gebeurt aan 82% van het brutosalaris op jaarbasis begrensd op € 26 230 tegen 100%;

Overwegende dat het personeelslid recht heeft op 20 dagen omstandigheidsverlof voor een geboorte vanaf 1 januari 2023; dat voor de eerste 10 dagen een doorbetaling van het salaris gebeurt; dat voor de resterende 10 dagen een uitbetaling gebeurt aan 82% van het brutosalaris op jaarbasis begrensd op € 26 230 tegen 100%;


6. Toelage opdrachthouderschap

Overwegende dat artikel 151 van het besluit van de Vlaamse Regering met ingang van 1 februari 2013 is aangepast, waardoor artikel 213 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de huidige rechtspositieregeling gemeenschappelijke graden hiermee niet meer overeenstemt;

Overwegende dat artikel 151 van het besluit van de Vlaamse Regering met ingang van 1 februari 2013 is aangepast, waardoor artikel 218 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de huidige rechtspositieregeling specifieke graden hiermee niet meer overeenstemt;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 6 september 2021 betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord personele lokale besturen, uitbreiding van het geboorteverlof, uitbreiding van het rouwverlof en toelage voor opdrachthouderschap;

Overwegend dat onderstaande is opgenomen in artikel 151 van het besluit van de Vlaamse Regering;

De toelage voor het opdrachthouderschap die de raad met toepassing van artikel 94 instelt, is gelijk aan een van de volgende bedragen :
1° maximaal 5 % van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid;
2° het geïndexeerde bedrag van de minimale salarisverhoging, vermeld in artikel 121, § 1, eerste lid, 1° tot en met 4°, dat overeenkomt met het niveau van de functie die de opdrachthouder bekleedt.
Voor alle gevallen van opdrachthouderschap bepaalt de raad het bedrag van de toelage hetzij op de wijze bepaald in het eerste lid, 1°, hetzij op de wijze bepaald in het eerste lid, 2°. Bij de keuze voor de wijze, vermeld in het eerste lid, 1°, bepaalt de raad het percentage dat van toepassing is. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Opdrachthouders in een lopende opdracht, die als gevolg van de plaatselijke uitvoering van de bepalingen van het eerste en het tweede lid een lagere opdrachthouderstoelage zouden krijgen, behouden hun toelage op persoonlijke titel voor de verdere duur van hun lopende opdracht.

Overwegende dat de toepassing van maximum 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid als toelage voor het opdrachthouderschap zorgt voor meer gelijkheid, uniformiteit en de meeste voordelige bepaling is voor de medewerkers;

Overwegende het voorstel om onderstaande op te nemen in artikel 218 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de rechtspositieregeling specifieke graden;

De toelage voor het opdrachthouderschap overeenkomstig artikel 88 is gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.

Overwegende het voorstel om onderstaande op te nemen in artikel 213 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de rechtspositieregeling gemeenschappelijke graad;

De toelage voor het opdrachthouderschap overeenkomstig artikel 86 is gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.


7. Fietsleasing

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 23 november 2020 van betreffende de uitnodiging van Veneco voor een webinar fietsleasing voor lokale besturen;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 1 februari 2021 betreffende het organiseren van een interessepeiling voor fietsleasing onder de personeelsleden van het lokaal bestuur;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 1 maart 2021 betreffende het toetreden tot de overheidsopdracht van Veneco - fietsleasing;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 8 november 2021 betreffende de implementatie van de fietsleasing en het vaststellen van de fietspolicy;

Gelet op de beslissing van de Raad van Bestuur van Veneco van 24 augustus 2021 betreffende de gunning van het bijzonder bestek fietsleasing "raamovereenkomst voor het leasen van fietsen ten behoeve van het personeel van 15 vennoten (Cultuurregio Leie Schelde, Aalter, Assenede, De Pinte, Evergem, Kaprijke, Kruisem, Lievegem, Melle, Oosterzele, Sint-Laureins, Zelzate, Zulte en stad Deinze en Eeklo)" aan Belfius Auto Lease nv/Cyclis Bike Lease nv.;

Gelet op de sluiting van de opdracht per 24 september 2021 met een looptijd van de raamovereenkomst voor een periode van 2 jaar, te rekenen vanaf de datum van de sluiting van de overeenkomst. De overeenkomst is stilzwijgend verlengbaar met telkens een periode van 1 jaar, tot een maximale looptijd van 4 jaar;

Gelet op de fietspolicy Cyclis ontvangen op 26 oktober 2021, dewelke 6-maandelijks wordt gescreend op vlak van fiscaliteit met BDO en Deloitte; 

Overwegende dat Veneco optreedt tot en met de plaatsing van de raamovereenkomst van de fietsleasing en de individuele afroepen zullen gebeuren door de 15 vennoten elk afzonderlijk en de onderliggende individuele overeenkomsten zullen gesloten worden tussen de opdrachtnemer en elk van de 15 vennoten afzonderlijk;

Overwegende dat het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 de mogelijkheid creëert voor de personeelsleden van de lokale besturen om op vrijwillige basis 24+ vakantiedagen (voor OCMW-personeel in specifieke diensten) en 28+ vakantiedagen (voor het overige OCMW- en gemeentepersoneel) en/of gedeelte of geheel van hun eindejaarstoelage en/of gedeelte of geheel van hun fietsvergoeding in te laten ruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit;

Overwegende dat de lokale besturen zelf de keuze hebben om te bepalen welke maatregelen zij het meest geschikt achten;

Overwegende dat de invoering van fietsleasing steeds binnen de volgende bepalingen moet gebeuren:

  • de wilsautonomie van het personeelslid staat centraal. Dat betekent dat het personeelslid de volledige vrijheid heeft of hij al dan niet gebruik maakt van zijn keuzemogelijkheid en dat het personeel niet, expliciet of impliciet, kan gedwongen worden tot een keuze. Het personeelslid moet tevens de mogelijkheid hebben om zijn keuzemogelijkheid na een bepaalde periode (bijvoorbeeld jaarlijks) te evalueren en te wijzigen.
  • de concrete uitwerking en toepassing van de fietsleasing wordt overgelaten aan de lokale besturen. Het is aan de lokale besturen om de modaliteiten vb. bij vroegtijdige beëindiging van de meerjarenovereenkomst, te regelen.
  • de toepassing van het project mag geen optimalisatiemiddel zijn ten aanzien van de RSZ-bijdragen of de fiscaliteit. De gewaarborgde keuzevrijheid maakt het tevens onmogelijk voor de werkgever om deze regeling te gebruiken om aan loonoptimalisatie te doen, vermits hij geen impact heeft op de keuzes die zijn personeelsleden maken. Hetzelfde geldt voor de bedrijfsvoorheffing.
  • het project fietsleasing wordt ingevoerd met respect voor de hiërarchie van de rechtsbronnen en het opteert binnen de grenzen van de bestaande reglementering;

Overwegende het voorstel om de mogelijkheid aan te bieden om personeelsleden een gedeelte of het geheel van hun eindejaarstoelage in te laten ruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit, daar dit de voordeligste en meest transparante optie is voor de personeelsleden;

Overwegende het voorstel om de ontvangen fietspolicy Cyclis toe te passen, daar deze 6-maandelijks wordt gescreend op vlak van fiscaliteit en dat hierin de bepalingen en modaliteiten met betrekking tot fietsleasing via Belfius Auto Lease nv/Cyclis Bike Lease nv. zijn opgenomen;

Overwegende dat de fietspolicy werd aangepast rekening houdend met de bepalingen binnen het lokaal bestuur van Aalter;

Overwegende het voorstel om onderstaande op te nemen in de rechtspositieregeling in artikel 197 bis (OCMW gemeenschappelijke graden) en artikel 202 bis (OCMW specifieke graden) met betrekking tot fietsleasing;

§1. De eindejaarstoelage kan op vraag van het personeelslid geheel of gedeeltelijk worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een eindejaarstoelage in geld zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de eindejaarstoelage.

Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest binnen de grenzen van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de eindejaarstoelage onverkort van toepassing.

Het personeelslid moet zijn keuze om de eindejaarstoelage geheel of gedeeltelijk om te zetten maken op een moment dat er nog geen verworven rechten op die eindejaarstoelage bestaan.  Wanneer het personeelslid kiest voor een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage, vermindert hiermee het bruto bedrag van de eindejaarstoelage.

Indien het theoretisch budget meer was dan nodig voor de gekozen voordelen, wordt het saldo aan het personeelslid overgemaakt na afhouding van de noodzakelijke bijdragen en uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar, zoals opgenomen in artikel 203. In voorkomend geval worden die teruggestorte gelden beschouwd als een gewone premie in geld. 

§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit zijn uitgewerkt in de fietspolicy, opgenomen als bijlage aan het arbeidsreglement.;

Overwegende het voorstel om de fietspolicy zoals vermeld in artikel 197 bis (OCMW gemeenschappelijke graden) en artikel 202 bis (OCMW specifieke graden) van de rechtspositieregeling op te nemen als bijlage in het arbeidsreglement;


8. Wijziging evaluatieprocedure

Gelet op het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, artikel 194 dat bepaalt dat de personeelsleden recht hebben  op opvolging en feedback, al dan niet door middel van een evaluatie, over hun wijze van functioneren. De personeelsleden worden opgevolgd en, in voorkomend geval, geëvalueerd op ambtelijk niveau;

Gelet op de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn van 8 maart 2021 betreffende de goedkeuring van de rechtspositieregeling;

Gelet op de beslissing van het vast bureau van 25 oktober 2021 betreffende de wijziging van de rechtspositieregeling: evaluatieprocedure;

Overwegende dat de Vlaamse regering de intentie heeft het besluit rechtspositieregeling aan te passen; dat deze wijziging nog niet afgerond is; dat de deadline hiervoor al met meer dan 1 jaar achteruit geschoven is; dat het nieuwe besluit rechtspositieregeling vermoedelijk pas ten vroegste in de loop van 2022 zal gepubliceerd worden;  

Overwegende dat het luik met betrekking tot de evaluatieprocedure in de rechtspositieregeling van het OCMW-personeel nog niet is aangepast; dat er ook nog verouderde terminologie is opgenomen; dat het de bedoeling was om een wijziging van de evaluatieprocedure mee te nemen met de globale wijziging van het besluit rechtspositieregeling; dat wijzigingen met betrekking tot de evaluatieprocedure dienen te gebeuren voor de ingang van een nieuwe evaluatieperiode; dat de huidige periode afloopt op 31 december 2021;

Overwegende dat momenteel alle personeelsleden aan dezelfde administratief uitgebreide procedure inzake evaluatie worden onderworpen; dat kan nagegaan worden waar door gebruik te maken van het systeem van feedback een administratieve vereenvoudiging mogelijk is die tevens het accent duidelijker legt op ontwikkeling van de medewerkers en het bereiken van de doelstellingen (resultaatgericht werken); dat op die manier de mogelijkheid voorzien wordt om continue feedback te geven aan de personeelsleden met betrekking tot hun prestatieniveau tegenover een terugkoppeling op één welbepaald moment;

Regelgeving bevoegdheid

Artikel 77 van het decreet lokaal bestuur
<p>artikel 77 van het decreet lokaal bestuur: de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt over de volheid van bevoegdheid voor de aangelegenheden die aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en kan daarvoor algemene regels vaststellen. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de reglementen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vast. Die kunnen betrekking hebben op het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en op het inwendige bestuur ervan</p>

Besluit

De raad voor maatschappelijk welzijn beslist:

Artikel 1

In bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden de afwezigheid voltijdse loopbaanonderbreking te vervangen door loopbaanonderbreking, Vlaams Zorgkrediet, Thematisch verlof (voltijds) en de administratieve toestand te wijzigen naar non-activiteit.

Artikel 2

In bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden de afwezigheid deeltijdse loopbaanvermindering te vervangen door loopbaanvermindering, Vlaams Zorgkrediet, Thematisch verlof (deeltijds) en de administratieve toestand te wijzigen naar dienstactiviteit voor prestaties en non-activiteit voor verlof, alsook de kolom recht op salaris te wijzigen naar ja voor prestaties, nee voor verlof.

Artikel 3

In bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en in bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden bij de afwezigheid onbetaald verlof als gunstmaatregel de administratieve toestand te wijzigen naar non-activiteit en dienstactiviteit indien minder dan een maand of indien deeltijds.

Artikel 4

In bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden bij de afwezigheid dienstvrijstellingen art. 311 - 320 RPR te vervangen door art. 283 - 291 RPR.

Artikel 5

In bijlage II van de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden bij de verschillende afwezigheden de correcte artikelnummers toe te voegen.

Artikel 6

De term 'hoofd maatschappelijk werker' te veranderen in de term 'hoofddeskundige maatschappelijk werker' in de volgende artikels van de rechtspositieregeling: 

- artikel 5 °2

- artikel 9 §1

- artikel 10 §2

- artikel 70 §3

Artikel 7

Het variabel gedeelte van de eindejaarstoelage tot 3,6% van het jaarsalaris op te trekken vanaf het jaar 2021.

Artikel 8

Het volgende rouwverlof in dienstvrijstelling toe te kennen aan de statutaire personeelsleden:

  • bij overlijden van de samenwonende partner of kind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner: 6 werkdagen dienstvrijstelling, die de verantwoordelijke voor het dagelijkse personeelsbeheer toekent na opname van de huidige 4 werkdagen omstandigheidsverlof;
  • bij overlijden van een pleegkind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner in geval van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: 10 werkdagen dienstvrijstelling;
  • bij overlijden van een pleegkind van het statutaire personeelslid of van de samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag;
  • bij overlijden van een pleegvader of pleegmoeder van het statutaire personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: 4 werkdagen. Bij overlijden van een pleegvader of pleegmoeder van het contractuele personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag.

Artikel 9

Het statutaire personeelslid recht heeft op 15 dagen omstandigheidsverlof voor een geboorte van het kind vanaf 1 januari 2021; dat voor de eerste 10 dagen een doorbetaling van de wedde gebeurt; dat voor de resterende 5 dagen een uitbetaling gebeurt aan 82% van het brutosalaris op jaarbasis begrensd op € 26 230 tegen 100%.

Het statutaire personeelslid recht heeft op 20 dagen omstandigheidsverlof voor een geboorte van het kind vanaf 1 januari 2023; dat voor de eerste 10 dagen een doorbetaling van de wedde gebeurt; dat voor de resterende 10 dagen een uitbetaling gebeurt aan 82% van het brutosalaris op jaarbasis begrensd op € 26 230 tegen 100%.

Artikel 10

Artikel 213 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de rechtspositieregeling gemeenschappelijke graden als volgt aan te passen; De toelage voor het opdrachthouderschap overeenkomstig artikel 86 is gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.

Artikel 11

Artikel 218 met betrekking tot de toelage voor opdrachthouderschap van de rechtspositieregeling specifieke graden als volgt aan te passen; De toelage voor het opdrachthouderschap overeenkomstig artikel 86 is gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.

Artikel 12

Artikel 197 bis (OCMW gemeenschappelijke graden) en 202 bis (OCMW specifieke graden) met betrekking tot de mogelijkheid om een gedeelte of het geheel van de eindejaarstoelage in te ruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit toe te voegen aan de rechtspositieregeling.

Artikel 13

De evaluatieprocedure in de rechtspositieregeling OCMW personeel hoofdstuk 13 en 14 aan te passen.

Artikel 14

De rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en de rechtspositieregeling OCMW specifieke graden zoals goedgekeurd door de raad voor maatschappelijk welzijn op 8 maart 2021, op te heffen met ingang van 31 december 2021.

Artikel 15

De gecoördineerde rechtspositieregeling OCMW gemeenschappelijke graden en de gecoördineerde rechtspositieregeling OCMW specifieke graden zoals toegevoegd als bijlage bij dit besluit goed te keuren. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2022.