Gelet op artikel 170 §4 van de Grondwet dat stelt dat geen last of belasting door de gemeente kan ingevoerd worden dan door een beslissing van de raad;
Gelet op de Bijzondere Wet betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten van 16 januari 1989 en later wijzigingen, titel III/1 betreffende de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 van 10 april 1992, de artikelen 465 tot 470 bis betreffende de aanvullende belastingen;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 en alle latere wijzigingen betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure voor provincie- en gemeentebelastingen;
Gelet op de omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 betreffende de gemeentefiscaliteit;
Gelet op het gemeenteraadsbesluit van 16 december 2019 betreffende de goedkeuring van het reglement 'aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting voor het aanslagjaar 2020',
Gelet op de collegebeslissing van 18 januari 2021 betreffende de goedkeuring van het reglement 'aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting';
Overwegende dat artikel 468 laatste lid wetboek van de inkomstenbelasting bepaalt dat: “Het percentage van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt vastgesteld door een belastingreglement dat van toepassing is vanaf een welbepaald aanslagjaar en dat uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, in werking treedt. Bij ontstentenis daarvan, wordt de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting gevestigd op grond van het percentage dat van toepassing was voor het vorige aanslagjaar.”
Overwegende dat men er in de omzendbrief de aandacht op vestigt dat net zoals andere gemeentebelastingen ook de APB voor meerdere jaren kan vastgesteld worden; dat de laatste zin van artikel 468 van het WIB 1992 voorziet in een opvangregeling voor gemeenten die er niet in slagen een belastingreglement goed te keuren dat op 31 januari in werking treedt; dat in dat geval de APB gevestigd wordt op basis van het percentage dat van toepassing was tijdens het vorige aanslagjaar;
Overwegende dat voor de aanslagjaren 2021 tot en met 2025 net zoals het voorgaande jaar de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting vastgelegd wordt op 5,9% van de overeenkomstig artikel 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 berekende grondslag voor hetzelfde aanslagjaar;
Overwegende dat dit geen afbreuk doet aan de beleidsvrijheid van het bestuur voor de komende jaren; dat de aanslagvoet jaarlijks kan herzien worden en opnieuw kan vastgesteld worden;
Overwegende dat de financiering van een kwaliteitsvol gemeentelijk beleid deze belasting vereist;
Het reglement 'aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting' goedgekeurd op 16 december 2019 op te heffen met ingang van 1 januari 2021.
Het reglement 'aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting' goed te keuren met ingang van 1 januari 2021.